Een Succesnummer

Een Succesnummer

‘It’s a Long Way to Tipperary’ 1914-1915

Dat ‘It’s a Long Way to Tipperary’ het meest populaire marslied van het eerste oorlogsjaar werd, was om een aantal redenen opmerkelijk.
Ten eerste was het zo nieuw: het lied dateerde uit 1912 en was dus nog maar een paar jaar oud toen het door de Engelse troepen werd uitverkoren als hun favoriete marslied. De Duitse troepen zongen nationalistische liederen als ‘Deutschland über alles’ en ‘Die Wacht am Rhein’, en ook de Fransen grepen terug op klassiekers als de ‘Marseillaise’ of het nog oudere ‘Auprès de ma blonde’.
Ten tweede ging de tekst over Ierland – Tipperary is een plattelandsstadje in de provincie Munster in het zuiden van Ierland. Maar in 1914 was Ierland een weinig geliefde Britse kolonie die het land politiek verdeelde en bij de gemiddelde soldaat uit Engeland, Schotland of Wales niet onmiddellijk warme vaderlandslievende gevoelens opriep.
Ten derde was de tekst eerder nostalgisch dan nationalistisch of martiaal, en het was oorspronkelijk ook niet als marslied geschreven. ‘It’s a Long Way to Tipperary’ gaat over een Ierse jongeman in Londen die verlangend terugdenkt aan het meisje dat hij in Ierland achterliet. Het tweede vers steekt de draak met de domheid van de Ierse Paddy die aan zijn geliefde schrijft het hem toch vooral te laten weten als zij zijn brief eens niet mocht ontvangen. Molly schrijft terug dat ze een andere bewonderaar heeft en dat als Paddy met haar wil trouwen, hij maar beter snel naar huis kan komen. Dit is precies wat Paddy van zins is, en dus is ‘Tipperary’ geen liedje van verlangen naar Engeland of Londen, maar juist een lied van afscheid: ‘Goodbye Picadilly, Farewell Leicester Square’.

IJzer aan de Amstel

IJzer aan de Amstel

Het Panopticum, augustus 1915

Het Panopticum was een wassenbeeldenmuseum in Amsterdam, dat bestond van 1882 tot 1919. Het was gevestigd op de bovenverdieping van de panden Amstelstraat 16-18, vanaf het balkon konden bezoekers een blik werpen in de wintertuin van het grote café-restaurant dat zich op de begane grond bevond. Verder kon men zich beneden verpozen in de leeszaal, die aan de straatkant was ingericht.
De collectie van het museum was aanvankelijk nogal internationaal, met wassen beelden van Europese vorsten en andere grootheden als Bismarck, Darwin, Zola, Pasteur en Richard Wagner. Voor het Nederlandse deel werd veelal geput uit de Gouden Eeuw, met een neergeschoten Willem van Oranje, De Ruyter, Hooft, Vondel en Rembrandt, maar er waren ook KNIL-officieren als de generaals Karel van der Heijden, Jan van Swieten en G.M. Verspyck. Ook waren er enkele beeldengroepen ingericht: voor de Oranjeklanten was er een huiselijk tafereel van de koninklijke familie gezellig bijeen in de woonkamer van het paleis Noordeinde en de Marker kamer toonde het minstens zo huiselijk leven van het gewone vissersvolk. Voor de op sensatie beluste bezoekers was er de Gruwelkamer met martelwerktuigen en moordenaars, maar daar moest wel een kwartje extra voor betaald worden.

De Prins-gemaal tussen twee vaderlanden (Augustus 2014)

De Prins-gemaal tussen twee vaderlanden

De spontane gewondentransporten waren niet het enige neutraliteitsprobleem waar het Rode Kruis mee te maken kreeg. Er was ook nog een over-geïnteresseerde voorzitter.
Bij zijn huwelijk met koningin Wilhelmina in 1901 was Heinrich Wladimir Albrecht Ernst Herzog zu Mecklenburg (1876-1934) weliswaar genaturaliseerd tot Nederlander, maar in augustus 1914 bleek het hemd nog altijd nader dan de rok. Omdat de Duitse legerleiding onder andere Mecklenburgse regimenten had ingezet op de uiterste rechtervleugel van de strijdmacht die België binnenviel, was prins Hendrik er veel aan gelegen om naar Zuid-Limburg af te reizen.
Een militaire rol vervulde hij niet. Bij het afkondigen van de mobilisatie was hij toegevoegd aan het Algemeen Hoofdkwartier in de rang van luitenant-generaal à la suite, hetgeen inhield dat hij wel de status verkreeg (alleen Opperbevelhebber Snijders stond in rang boven hem), maar verder geen enkele verantwoordelijkheid droeg. Als zo vaak bij de Prins ging het in zijn functies zuiver om het uiterlijk vertoon, niet om de inhoud. Zijn voorzitterschap van het Rode Kruis, dat hij sinds januari 1909 bekleedde, bood hem echter wel een goede gelegenheid (of een goed excuus) om belangstelling te tonen voor de gewondenopvang in de grensprovincie.

Gewondenopvang in Limburg

Gewondenopvang in Limburg

De Nederlandse regering zou vier jaar lang angstvallig waken over de vaderlandse neutraliteit, maar in de hectiek van de eerste oorlogsdagen leidden spontane humanitaire betrokkenheid tot onvoorziene problemen.
Nadat Nederland op vrijdagmiddag 31 juli 1914 de algehele mobilisatie had afgekondigd, besloot het Rode Kruis uit voorzorg in Maastricht de Augustijnenkerk tot noodhospitaal in te richten. Drie lokale artsen kregen de opdracht alles in gereedheid te brengen en al op 2 augustus kon de inrichting met zestig bedden in gebruik worden genomen De plaatselijke garnizoenscommandant, luitenant-kolonel J.W. van Alphen, sprak daarbij een paar passende woorden. In Eijsden werd terzelfdertijd het Ursulinen-klooster voor gewondenopvang in gereedheid gebracht. Op dat moment was nog niet duidelijk of het neutrale Nederland en het minstens zo neutrale België direct bij de oorlog betrokken zouden raken.

Nederland Neutraal

Gebakken peren

Dirk Witte, 'Drie Soldatenliedjes' (1915)

In het voorjaar van 1915 publiceerde muziekuitgeverij G. Alsbach in Amsterdam de ‘Drie Soldatenliedjes’ van Dirk Witte (1885-1932). Witte had toen al enige bekendheid verworven als schrijver en componist van Nederlandse levensliederen. Zijn ster was gaan stijgen toen Jean Louis Pisuisse (1880-1927) een jaar eerder enkele van zijn liederen in zijn repertoire opgenomen had. Vooral met ‘M’n eerste’, beter bekend geworden als ‘Het meisje van de zangvereeniging’ (de dubbele ee in vereeniging verdween na de spellingsherziening van 1936), was bij het publiek bijzonder in de smaak gevallen, zoals Pisuisse de schrijver in april 1914 per brief liet weten: ‘Het is mij buitengewoon aangenaam, U te mogen melden, dat ik in Bussum en in Enschedé met het liedje ‘M'n Eerste’ een zeer groot succes behaalde, zóó onmiskenbaar en zoo spontaan, dat ik er niet aan twijfel, of Uw liedje wordt een vast nummer van mijn rèpertoire.’ In dezelfde brief kondigde hij aan dat hij ook Wittes ‘Lente’ wilde gaan uitvoeren, en dat zijn begeleider, pianist Max Blokzijl (1884-1946), de muziek ‘zéér goed beviel’.

Klein leed in de loopgraven
Klein leed in de loopgraven

Klein leed in de loopgraven

Eric Thirkell Cooper, ‘Plum and apple’

In september 1915 verscheen in Londen de eerste dichtbundel van de Engelse luitenant Eric Thirkell Cooper (1886-1960).1 Eerder dat jaar was Cooper aangekomen in de loopgraven in Frankrijk en België. Hij diende als 2de luitenant in het tweede bataljon van het London Regiment Royal Fusiliers T.F., aan wie hij de bundel ook heeft opgedragen.
T.F. staat voor Territorial Force, de legerreserve die in 1908 was opgericht en die aanvankelijk alleen bedoeld was voor de verdediging van het vaderland. Maar het Britse beroepsleger was zo klein dat de legerautoriteiten al op 10 augustus 1914, een week na het uitbreken van de oorlog, vroegen om vrijwilligers die bereid waren naar het front te vertrekken. Zoals zovele anderen had Cooper zich aangemeld.
Met zijn dichtbundel Soliloquies of a Subaltern schaarde Cooper zich onder de eerste lichting war poets, de oorlogsdichters die in de Engelse literatuur een apart subgenre zijn gaan vormen. De soliloquy stamt uit de toneelwereld en staat voor ‘hardop denken’, een alleenspraak waarin de spreker zijn gedachten uit zonder zich daarbij in het bijzonder tot iemand te richten. Een subaltern was een officier onder de kapiteinsrang, maar in de regel werd de term gebruikt voor 2de luitenants, de laagste officiersrang en in de loopgravenoorlog van 1914-18 de rang waarin de grootste verliezen werden geleden. 

Oorlogstoerisme

Oorlogstoerisme

De dood van Marcel Kerff, oud-wielrenner

De Duitse inval in het neutrale België op dinsdagochtend 4 augustus 1914 was wereldnieuws, en aangezien de Duitse troepen rakelings langs de grens met Zuid-Limburg scheerden, was de oorlog korte tijd vanuit de Nederlandse achtertuin te volgen. Lokale nieuwsgierigen, oorlogstoeristen en journalisten snelden naar de het grensplaatse Eijsden en de nabijgelegen Mescherberg, de heuvel tussen Mesch en Moerslag (waar de negen meter hoge uitkijktoren toen nog niet stond), als publiek dat naar een spannende sportwedstrijd was gekomen.
De oorlogshandelingen voltrokken zich aanvankelijk nog buiten het zicht en op veilige afstand, maar dat veranderde toen de noordelijke forten rond Luik het vuur openden om te voorkomen dat de Duitsers bij Visé een pontonbrug zouden aanleggen om de Maas over te steken, zoals een journalist van de Limburger koerier op 5 augustus rapporteerde:

© Copyright 2025 Paul Moeyes - Alle rechten voorbehouden